M. W. A. Verstegen - Kaapstad

ISBN
   

Soort boek
Paperback

In het voorjaar van 2002 wordt niet alleen het vierhonderdjarig bestaan van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) herdacht, maar ook het feit dat Jan van Riebeeck in 1652 voet aan wal zette in de Tafelbaai. Vanzelfsprekend zijn het de historici van Nederland en Zuid-Afrika, die bij die herdenkingen de belangrijkste rol spelen. Toch vraagt de herdenking van beide feiten ook aandacht voor andere dan louter geschiedkundige aspecten. Het VOC-octrooi van 1602 was immers een politiek-juridisch stuk, dat nu nog steeds vragen oproept.<br />Een aantal van deze vragen wordt in deze uitgave besproken door een jurist met een lange staat van dienst bij de overheid. Hij doet dit niet met louter theoretische beschouwingen. In deze uitgave staan de opvattingen van onze huidige maatschappij over de manier waarop onze voorouders dit stukje van onze geschiedenis hebben geschreven, zelfs centraal.<br />Bij het beoordelen van datgene wat door onze geschiedkundigen aan hen over de Nederlandse rol in Zuid-Afrika en Indonesië is verteld, stelt de huidige generatie zich buitengewoon kritisch op. Maar niet alleen over onze zogenaamde koloniën, ook over de slavenhandel - die vooral werd bedreven door de zustermaatschappij van de VOC, de Westindische Compagnie - wordt slechts een negatief oordeel uitgesproken. Het zijn met name deze aspecten die door de schrijver in een wat genuanceerder licht worden gezet.<br />Een meer juridisch-theoretische vraag komt aan het einde van deze uitgave aan de orde. Gaf het aan haar verleende octrooi de VOC wel het recht aan de Kaap de Goede Hoop een verversingsstation voor de schepen van en naar Batavia te stichten? De conclusie in het laatste hoofdstuk was voor de schrijver aanleiding dit boekje de titel te geven 'Kaapstad - een onwettig kind van de VOC'.